Cigarettes

Daar hingen de twee jongens dan weer, Sophias zat in kleermaker zit met zijn rug tegen de boomstam, een sigaret in zijn mond, zijn hoofd wiegend op het deuntje wat Zephar neuriede. Zephar zat een paar meter boven de jongen, hij hing op een hoge boomtak alsof het een bankje was wat laag bij de grond stond, natuurlijk ook met een sigaret in zijn mond. Dat was wat de twee bijna elke dag weer bij elkaar bracht. Je zou denken dat het vrienden waren, als je ze zo zag zitten, maar niets was minder waar, het waren gewoon twee jongens uit het kamp die toevallig samengebracht werden door een gezamelijke verslaving.

"Hm, Fish, heb je nog een sigaret voor onderweg voor me?" de weinige keren dat Sophias met iemand sprak en hij gebruikte zijn echte naam niet eens, hij gooide zijn andere peuk, die nog maar net opgerookt was, op de grond en stond op en draaide zich om richting de jongen. Zephar schudde zachtjes zijn hoofd, wierp de jongen een sigaret toe en riep hem "Zie ik je morgen nog?" na, terwijl Sophias al weg begon te lopen. Het enige wat de griek nog van zich liet horen was een wat onverschillige "Misschien.", waarna hij in de verte verdween.

Zephar bleef gewoon zitten, onverstoorbaar doorzingend en -neuriend, terwijl hij zijn sigaret oprookte.